Author: | Jules Verne | ISBN: | 1230000781701 |
Publisher: | Consumer Oriented Ebooks Publisher | Publication: | November 18, 2015 |
Imprint: | Language: | Dutch |
Author: | Jules Verne |
ISBN: | 1230000781701 |
Publisher: | Consumer Oriented Ebooks Publisher |
Publication: | November 18, 2015 |
Imprint: | |
Language: | Dutch |
»Hoe laat is het thans? Het kan onmogelijk vroeg meer zijn. Kijk eens."
Die vraag werd gedaan door vrouw Hansen, terwijl zij de asch uit hare
tabakspijp klopte en den laatst ingezwolgen tabaksrook in dikke krullen
naar de gekleurde balken van het plafond met een soort welbehagen
uitblies.
»Ja, ik zal even zien, moeder. Het is zes minuten vóór achten,"
antwoordde Hulda.
»Het is niet waarschijnlijk, dat wij dezen nacht nog reizigers zullen
moeten opnemen."
»Waarom niet?"
»Het weer is te slecht. Zie de lucht eens grauw zijn en de wolken door
den stormwind voortgejaagd worden."
»Dat is zoo, misschien hebt gij gelijk. Maar, hoe het ook zij, de kamers
zijn gereed en ik zal het wel hooren, wanneer buiten geroepen wordt.
Wees dus onbezorgd. Alles is beredderd."
»Is uw broeder teruggekomen?"
»Neen, nog niet.... Maar verwacht gij hem dan terug, moederlief?" vroeg
Hulda.
»Heeft hij dan niet gezegd, dat hij heden thuis zou komen? Mij dunkt
toch zoo."
»Neen, moeder. Hoe komt gij er aan? Ik meen, dat zulks onmogelijk kan.
Het is te ver."
»Onmogelijk?.... Wat bedoelt gij daarmede? Is hij dan op de jacht?"
»Neen, Joël strekt thans een reiziger tot gids naar het Tinnermeer,
en...."
»Welnu, en?"
»En, daar hij zeer laat vertrokken is, geloof ik niet dat hij voor
morgen te Dal terug zal kunnen zijn."
»Neen, daarvan heeft hij mij niets gezegd.... Hij zal dus te Moel
overnachten?"
»Ongetwijfeld moet hij dat, moeder, tenzij hij...."
»Tenzij. Nu, ga voort.... Waarom aarzelt gij, Hulda? Tenzij...."
»Tenzij hij naar Bambel ga, om een bezoek aan den pachter Helmboë te
brengen...."
»En vooral aan zijne dochter! Is het niet zoo? Raad ik niet veel beter,
Hulda?"
»Ja moeder, aan Siegfrid, mijn beste vriendin, die ik als eene dierbare
zuster liefheb," antwoordde het jonge meisje met een glimlach. »Zoudt
gij iets tegen dat bezoek hebben? Zou u dat hinderen?"
Vrouw Hansen keek hare dochter een oogenblik aan, maar hernam spoedig
daarop:
»Kom, Hulda, doe de deur dicht en laten wij slapen gaan. Ik heb rust
noodig."
»Gij gevoelt u toch niet onwel, lieve moeder? Gij maakt mij inderdaad
bezorgd."
»Neen, ik gevoel mij integendeel zeer wel. Maar waarom die vraag? Waarom
die bezorgdheid?"
»Omdat gij zoo vroeg te bed wilt, moeder. Dat ben ik niet van u gewoon."
»Dat is zoo; maar ik moet vroeg te bed gaan, omdat ik morgenochtend
bijtijds wil opstaan."
»Waarom, moederlief?"
»Ik ben voornemens naar Moel te gaan. En daartoe mag ik mij niet te laat
op weg begeven."
»Naar Moel? Wat wilt gij er doen?"
»Moet ik onzen voorraad levensmiddelen niet aanvullen voor het
zomerseizoen, dat voor de deur staat?"
»Is dan de bode van Christiania met zijne kar met wijn en eetbare waren
te Moel aangekomen?"
»Ja, Hulda," antwoordde vrouw Hansen. »Dezen namiddag heeft Lengling,
de meesterknecht van den houtzaagmolen, hem ontmoet, en die heeft mij
in het voorbijgaan op de hoogte gebracht. Van onzen voorraad ham en
gerookte zalm is niet veel over, en ik wil niet op een gegeven oogenblik
het noodige missen. Wanneer het weer beter wordt, zult gij de toeristen
voor en na zien opdagen, om hunne uitstapjes in het Telemarksche te
beginnen. Onze herberg moet dan behoorlijk voorzien zijn, om hen naar
eisch te kunnen ontvangen, en zij moeten er alles kunnen vinden, wat
zij gedurende hun verblijf noodig mochten hebben. Weet gij wel...."
»Wat, moeder?"
»Dat het reeds de 15de April is, Hulda. De fraaie dagen zullen nu wel
ras komen."
»De 15de April!" mompelde het jonge meisje binnensmonds en als in
gedachten verzonken.
»Ik zal mij dus morgen met dat alles bezighouden," hernam vrouw Hansen.
»In twee uren tijd zal ik onze inkoopen gedaan hebben en zal ik zorgen,
dat de bode het gekochte hier zal brengen. Daarna zal ik met Joël in
zijn karretje terugkeeren. Mij dunkt, dat dit zoo goed en wel overlegd
is. Vindt ge niet?"
»Zeker, moeder, maar wanneer gij den postbode mocht ontmoeten, vergeet
dan niet hem te vragen, of hij niet een brief voor ons heeft.... Zult
gij het niet vergeten?"
»Een brief voor ons of.... voor u, nietwaar? Het is intusschen niet
onmogelijk, want de laatste brief van Ole dagteekent reeds van meer dan
een maand geleden."
»Ja, een maand!.... meer dan een maand!" zuchtte het jonge meisje zacht,
maar toch hoorbaar.
»Berokken u geen voorbarig verdriet, Hulda," vervolgde vrouw Hansen.
»Het uitblijven van dat schrijven kan ons niet bevreemden. Daarenboven
al zou de postbode van Moel niets meegebracht hebben, dan moet u dat nog
niet ontmoedigen; want wat niet langs Christiania komt, kan ons langs
Bergen bereiken."
»Ongetwijfeld, moeder," antwoordde Hulda, »maar kan ik het helpen,
dat ik bezorgd ben? Ja, het is mij bang om het hart, maar is dat te
verwonderen? De vischwaters van New-Foundland zijn zoo ver van hier! Een
geheele Oceaan scheidt ons en dat nog wel in het barre seizoen! Het zal
weldra een jaar geleden zijn, dat mijn arme Ole vertrokken is! En wie
zal kunnen voorspellen, wanneer hij ons weer te Dal zal komen bezoeken?
Niemand, nietwaar? O, dat visschersbedrijf is toch het ellendigste
bestaan op de wereld!"
»En, of wij er bij zijne terugkomst nog zijn zullen?" prevelde vrouw
Hansen zoo zacht, dat hare dochter onmogelijk kon hooren, wat zij zeide.
Hulda ging de straatdeur der herberg sluiten, die op den weg van het
Vestfjorddal uitkwam. Zij nam niet eens de voorzorg om den sleutel in
het slot om te draaien. In dat gastvrije land van Noorwegen zijn die
veiligheidsmaatregelen volmaakt overbodig. Men acht het oirbaar, dat
ieder reiziger zoowel des nachts als over dag de huizen der gaards en
der soeters kan binnentreden, zonder dat het noodzakelijk zij, dat hen
de deur geopend worde. Geen bezoek van nachtelijke rondsluipers of van
boosdoeners is te vreezen, zoomin in de baljuwschappen als in de meest
afgelegen gehuchten van de provincie. Geen misdadige aanslag tegen de
goederen of de personen der ingezetenen heeft er ooit het
veiligheidsgevoel der bewoners verzwakt of gekrenkt.
Moeder en dochter bewoonden twee vertrekken, die op de eerste
verdieping aan den voorkant van de herberg gelegen waren. Het waren twee
frissche en uiterst zindelijke kamers, die wel is waar op bescheiden
wijze gemeubileerd waren, maar waarin bij de geheele inrichting en
rangschikking de liefelijke en zorgzame hand der degelijke huisvrouw te
ontwaren was. Daarboven onder de dakbedekking, die als de nokluifel van
een Zwitsersch huisje breed uitstak, bevond zich de kamer van Joël, die
het daglicht slechts ontving door één venster, dat evenwel door eene
keurig bewerkte omlijsting van dennenhout omgeven was. Vandaar kon het
oog niet alleen een prachtig en grootsch vergezicht op het gebergte
genieten, maar ook dringen in de diepte van het nauwe dal, waarin de
Maan, eene rivier, die volkomen het karakter van een woesten bergstroom
had, bruiste. Een houten trap met fraai bewerkte leuning en gladde
treden verleende van uit de groote zaal, die gelijkvloers gelegen was,
toegang tot de bovenverdiepingen. Er was niets bekoorlijkers uit te
denken dan het gezicht van die woning, waar den reiziger eene verpleging
wachtte, zooals hem slechts zelden in de herbergen van Noorwegen ten
deel valt.
Hulda en hare moeder betrokken dus de eerste verdieping. Daar zonderden
zij zich beiden af, wanneer zij zonder gasten waren. Reeds was vrouw
Hansen de trap opgeklommen, waarbij zij zich door middel van een
veelkleurigen glazen kandelaar voorlichtte, toen zij zich bedacht en
plotseling staan bleef.
Buiten werd toch aan de deur geklopt en eene luide stem vernomen:
»Vrouw Hansen! Vrouw Hansen!" riep zij.
Vrouw Hansen daalde de trap weer af. Haar gelaat teekende blijkbaar
nieuwsgierigheid.
»Wie kan nog zoo laat komen?" mompelde Hulda zacht en op vreesachtigen
toon.
»Dat vraag ik mij al af," antwoordde hare moeder, die ook ongerust
scheen.
»Als Joël maar niets overkomen is," hernam het jonge meisje met gejaagde
stem.
En haastig stapte zij naar de deur, die zij in een oogwenk openmaakte.
Daar stond een jonge borst--een van die knapen, die het beroep van
skydskarl uitoefenen, een beroep dat daarin bestaat zich aan het
achterste gedeelte der karretjes vast te klemmen om zoo mede te draven,
ten einde het paard naar de vorige verspanningsplaats, wanneer van
trekdier verwisseld moet worden, terug te kunnen voeren. Die knaap
stond, toen de deur openging, rechtop op den drempel en nam met
vriendelijk gebaar zijne pet af.
»Wat verlangt ge op dit uur?" vroeg Hulda.
»Vooreerst u goedenavond te wenschen," antwoordde de knaap, beleefd
groetend.
»Is dat alles?" vroeg het meisje den groet met een hartelijken glimlach
beantwoordende.
»Neen."
»Wat dan nog?"
»Neen, dat is niet alles; maar nietwaar, ik moest toch beginnen met
beleefd te zijn."
»Volkomen juist. Maar wie zendt u? Gij hebt gegroet, spreek nu! Dan
geschiedt alles op zijn beurt."
»Ik kom vanwege uwen broeder Joël."
»Joël?.... Wat is er met hem?" vroeg vrouw Hansen op zeer angstigen
toon. »Spreek, wat is er met hem?"
Zij trad naar de deur met dien langzamen en afgemeten pas, die den
gang der bewoners van Noorwegen kenschetst. Dat er kwikzilver in de
mijnaderen van hunnen bodem aanwezig is, kan mogelijk zijn; maar in de
aderen van hun lichaam wordt het niet of slechts bij wijze van sporen
aangetroffen. Zij zijn de kalmte en bezadigdheid verpersoonlijkt.
Het antwoord van den skydskarl had toch eenige aandoening in het
moederlijke hart teweeggebracht, want vrouw Hansen herhaalde hare vraag
eenigermate onstuimig.
»Wat is er met Joël?.... Is hem iets overkomen?.... Spreek dan toch,
mijn jongen!"
»Dat hem iets overkomen zou zijn?.... Dat weet ik niet. Maar wel weet
ik, dat hij iets gekregen heeft."
»Wat?"
»Een brief, dien de postbode van Christiania uit Drammen heeft
meegebracht."
»Komt die brief uit Drammen?" vroeg vrouw Hansen met gedempte stem.
»Dat weet ik niet," antwoordde de knaap. »Alles wat ik weet is, dat Joël
niet voor morgen terugkeeren kan en dat hij mij naar u toegezonden
heeft, om u dezen brief over te brengen."
»Er is dus haast bij?" vroeg Hulda vrij bedremmeld. »Zeg, is er haast
bij?"
»Dat schijnt zoo."
»Geef op," zei vrouw Hansen op een toon, die genoegzaam eene vrij hevige
onrust aanduidde.
»Zie, hier is hij," antwoordde de knaap, terwijl hij den brief toonde,
»geheel zindelijk en niet gekreukt. Maar...."
»Maar wat?... Geef dien brief toch over, jongen. Hoort gij niet?"
»Maar hij is niet voor u bestemd."
Het was alsof vrouw Hansen gemakkelijker kon ademen, na het vernemen van
dat bericht.
»Hoe laat is het thans? Het kan onmogelijk vroeg meer zijn. Kijk eens."
Die vraag werd gedaan door vrouw Hansen, terwijl zij de asch uit hare
tabakspijp klopte en den laatst ingezwolgen tabaksrook in dikke krullen
naar de gekleurde balken van het plafond met een soort welbehagen
uitblies.
»Ja, ik zal even zien, moeder. Het is zes minuten vóór achten,"
antwoordde Hulda.
»Het is niet waarschijnlijk, dat wij dezen nacht nog reizigers zullen
moeten opnemen."
»Waarom niet?"
»Het weer is te slecht. Zie de lucht eens grauw zijn en de wolken door
den stormwind voortgejaagd worden."
»Dat is zoo, misschien hebt gij gelijk. Maar, hoe het ook zij, de kamers
zijn gereed en ik zal het wel hooren, wanneer buiten geroepen wordt.
Wees dus onbezorgd. Alles is beredderd."
»Is uw broeder teruggekomen?"
»Neen, nog niet.... Maar verwacht gij hem dan terug, moederlief?" vroeg
Hulda.
»Heeft hij dan niet gezegd, dat hij heden thuis zou komen? Mij dunkt
toch zoo."
»Neen, moeder. Hoe komt gij er aan? Ik meen, dat zulks onmogelijk kan.
Het is te ver."
»Onmogelijk?.... Wat bedoelt gij daarmede? Is hij dan op de jacht?"
»Neen, Joël strekt thans een reiziger tot gids naar het Tinnermeer,
en...."
»Welnu, en?"
»En, daar hij zeer laat vertrokken is, geloof ik niet dat hij voor
morgen te Dal terug zal kunnen zijn."
»Neen, daarvan heeft hij mij niets gezegd.... Hij zal dus te Moel
overnachten?"
»Ongetwijfeld moet hij dat, moeder, tenzij hij...."
»Tenzij. Nu, ga voort.... Waarom aarzelt gij, Hulda? Tenzij...."
»Tenzij hij naar Bambel ga, om een bezoek aan den pachter Helmboë te
brengen...."
»En vooral aan zijne dochter! Is het niet zoo? Raad ik niet veel beter,
Hulda?"
»Ja moeder, aan Siegfrid, mijn beste vriendin, die ik als eene dierbare
zuster liefheb," antwoordde het jonge meisje met een glimlach. »Zoudt
gij iets tegen dat bezoek hebben? Zou u dat hinderen?"
Vrouw Hansen keek hare dochter een oogenblik aan, maar hernam spoedig
daarop:
»Kom, Hulda, doe de deur dicht en laten wij slapen gaan. Ik heb rust
noodig."
»Gij gevoelt u toch niet onwel, lieve moeder? Gij maakt mij inderdaad
bezorgd."
»Neen, ik gevoel mij integendeel zeer wel. Maar waarom die vraag? Waarom
die bezorgdheid?"
»Omdat gij zoo vroeg te bed wilt, moeder. Dat ben ik niet van u gewoon."
»Dat is zoo; maar ik moet vroeg te bed gaan, omdat ik morgenochtend
bijtijds wil opstaan."
»Waarom, moederlief?"
»Ik ben voornemens naar Moel te gaan. En daartoe mag ik mij niet te laat
op weg begeven."
»Naar Moel? Wat wilt gij er doen?"
»Moet ik onzen voorraad levensmiddelen niet aanvullen voor het
zomerseizoen, dat voor de deur staat?"
»Is dan de bode van Christiania met zijne kar met wijn en eetbare waren
te Moel aangekomen?"
»Ja, Hulda," antwoordde vrouw Hansen. »Dezen namiddag heeft Lengling,
de meesterknecht van den houtzaagmolen, hem ontmoet, en die heeft mij
in het voorbijgaan op de hoogte gebracht. Van onzen voorraad ham en
gerookte zalm is niet veel over, en ik wil niet op een gegeven oogenblik
het noodige missen. Wanneer het weer beter wordt, zult gij de toeristen
voor en na zien opdagen, om hunne uitstapjes in het Telemarksche te
beginnen. Onze herberg moet dan behoorlijk voorzien zijn, om hen naar
eisch te kunnen ontvangen, en zij moeten er alles kunnen vinden, wat
zij gedurende hun verblijf noodig mochten hebben. Weet gij wel...."
»Wat, moeder?"
»Dat het reeds de 15de April is, Hulda. De fraaie dagen zullen nu wel
ras komen."
»De 15de April!" mompelde het jonge meisje binnensmonds en als in
gedachten verzonken.
»Ik zal mij dus morgen met dat alles bezighouden," hernam vrouw Hansen.
»In twee uren tijd zal ik onze inkoopen gedaan hebben en zal ik zorgen,
dat de bode het gekochte hier zal brengen. Daarna zal ik met Joël in
zijn karretje terugkeeren. Mij dunkt, dat dit zoo goed en wel overlegd
is. Vindt ge niet?"
»Zeker, moeder, maar wanneer gij den postbode mocht ontmoeten, vergeet
dan niet hem te vragen, of hij niet een brief voor ons heeft.... Zult
gij het niet vergeten?"
»Een brief voor ons of.... voor u, nietwaar? Het is intusschen niet
onmogelijk, want de laatste brief van Ole dagteekent reeds van meer dan
een maand geleden."
»Ja, een maand!.... meer dan een maand!" zuchtte het jonge meisje zacht,
maar toch hoorbaar.
»Berokken u geen voorbarig verdriet, Hulda," vervolgde vrouw Hansen.
»Het uitblijven van dat schrijven kan ons niet bevreemden. Daarenboven
al zou de postbode van Moel niets meegebracht hebben, dan moet u dat nog
niet ontmoedigen; want wat niet langs Christiania komt, kan ons langs
Bergen bereiken."
»Ongetwijfeld, moeder," antwoordde Hulda, »maar kan ik het helpen,
dat ik bezorgd ben? Ja, het is mij bang om het hart, maar is dat te
verwonderen? De vischwaters van New-Foundland zijn zoo ver van hier! Een
geheele Oceaan scheidt ons en dat nog wel in het barre seizoen! Het zal
weldra een jaar geleden zijn, dat mijn arme Ole vertrokken is! En wie
zal kunnen voorspellen, wanneer hij ons weer te Dal zal komen bezoeken?
Niemand, nietwaar? O, dat visschersbedrijf is toch het ellendigste
bestaan op de wereld!"
»En, of wij er bij zijne terugkomst nog zijn zullen?" prevelde vrouw
Hansen zoo zacht, dat hare dochter onmogelijk kon hooren, wat zij zeide.
Hulda ging de straatdeur der herberg sluiten, die op den weg van het
Vestfjorddal uitkwam. Zij nam niet eens de voorzorg om den sleutel in
het slot om te draaien. In dat gastvrije land van Noorwegen zijn die
veiligheidsmaatregelen volmaakt overbodig. Men acht het oirbaar, dat
ieder reiziger zoowel des nachts als over dag de huizen der gaards en
der soeters kan binnentreden, zonder dat het noodzakelijk zij, dat hen
de deur geopend worde. Geen bezoek van nachtelijke rondsluipers of van
boosdoeners is te vreezen, zoomin in de baljuwschappen als in de meest
afgelegen gehuchten van de provincie. Geen misdadige aanslag tegen de
goederen of de personen der ingezetenen heeft er ooit het
veiligheidsgevoel der bewoners verzwakt of gekrenkt.
Moeder en dochter bewoonden twee vertrekken, die op de eerste
verdieping aan den voorkant van de herberg gelegen waren. Het waren twee
frissche en uiterst zindelijke kamers, die wel is waar op bescheiden
wijze gemeubileerd waren, maar waarin bij de geheele inrichting en
rangschikking de liefelijke en zorgzame hand der degelijke huisvrouw te
ontwaren was. Daarboven onder de dakbedekking, die als de nokluifel van
een Zwitsersch huisje breed uitstak, bevond zich de kamer van Joël, die
het daglicht slechts ontving door één venster, dat evenwel door eene
keurig bewerkte omlijsting van dennenhout omgeven was. Vandaar kon het
oog niet alleen een prachtig en grootsch vergezicht op het gebergte
genieten, maar ook dringen in de diepte van het nauwe dal, waarin de
Maan, eene rivier, die volkomen het karakter van een woesten bergstroom
had, bruiste. Een houten trap met fraai bewerkte leuning en gladde
treden verleende van uit de groote zaal, die gelijkvloers gelegen was,
toegang tot de bovenverdiepingen. Er was niets bekoorlijkers uit te
denken dan het gezicht van die woning, waar den reiziger eene verpleging
wachtte, zooals hem slechts zelden in de herbergen van Noorwegen ten
deel valt.
Hulda en hare moeder betrokken dus de eerste verdieping. Daar zonderden
zij zich beiden af, wanneer zij zonder gasten waren. Reeds was vrouw
Hansen de trap opgeklommen, waarbij zij zich door middel van een
veelkleurigen glazen kandelaar voorlichtte, toen zij zich bedacht en
plotseling staan bleef.
Buiten werd toch aan de deur geklopt en eene luide stem vernomen:
»Vrouw Hansen! Vrouw Hansen!" riep zij.
Vrouw Hansen daalde de trap weer af. Haar gelaat teekende blijkbaar
nieuwsgierigheid.
»Wie kan nog zoo laat komen?" mompelde Hulda zacht en op vreesachtigen
toon.
»Dat vraag ik mij al af," antwoordde hare moeder, die ook ongerust
scheen.
»Als Joël maar niets overkomen is," hernam het jonge meisje met gejaagde
stem.
En haastig stapte zij naar de deur, die zij in een oogwenk openmaakte.
Daar stond een jonge borst--een van die knapen, die het beroep van
skydskarl uitoefenen, een beroep dat daarin bestaat zich aan het
achterste gedeelte der karretjes vast te klemmen om zoo mede te draven,
ten einde het paard naar de vorige verspanningsplaats, wanneer van
trekdier verwisseld moet worden, terug te kunnen voeren. Die knaap
stond, toen de deur openging, rechtop op den drempel en nam met
vriendelijk gebaar zijne pet af.
»Wat verlangt ge op dit uur?" vroeg Hulda.
»Vooreerst u goedenavond te wenschen," antwoordde de knaap, beleefd
groetend.
»Is dat alles?" vroeg het meisje den groet met een hartelijken glimlach
beantwoordende.
»Neen."
»Wat dan nog?"
»Neen, dat is niet alles; maar nietwaar, ik moest toch beginnen met
beleefd te zijn."
»Volkomen juist. Maar wie zendt u? Gij hebt gegroet, spreek nu! Dan
geschiedt alles op zijn beurt."
»Ik kom vanwege uwen broeder Joël."
»Joël?.... Wat is er met hem?" vroeg vrouw Hansen op zeer angstigen
toon. »Spreek, wat is er met hem?"
Zij trad naar de deur met dien langzamen en afgemeten pas, die den
gang der bewoners van Noorwegen kenschetst. Dat er kwikzilver in de
mijnaderen van hunnen bodem aanwezig is, kan mogelijk zijn; maar in de
aderen van hun lichaam wordt het niet of slechts bij wijze van sporen
aangetroffen. Zij zijn de kalmte en bezadigdheid verpersoonlijkt.
Het antwoord van den skydskarl had toch eenige aandoening in het
moederlijke hart teweeggebracht, want vrouw Hansen herhaalde hare vraag
eenigermate onstuimig.
»Wat is er met Joël?.... Is hem iets overkomen?.... Spreek dan toch,
mijn jongen!"
»Dat hem iets overkomen zou zijn?.... Dat weet ik niet. Maar wel weet
ik, dat hij iets gekregen heeft."
»Wat?"
»Een brief, dien de postbode van Christiania uit Drammen heeft
meegebracht."
»Komt die brief uit Drammen?" vroeg vrouw Hansen met gedempte stem.
»Dat weet ik niet," antwoordde de knaap. »Alles wat ik weet is, dat Joël
niet voor morgen terugkeeren kan en dat hij mij naar u toegezonden
heeft, om u dezen brief over te brengen."
»Er is dus haast bij?" vroeg Hulda vrij bedremmeld. »Zeg, is er haast
bij?"
»Dat schijnt zoo."
»Geef op," zei vrouw Hansen op een toon, die genoegzaam eene vrij hevige
onrust aanduidde.
»Zie, hier is hij," antwoordde de knaap, terwijl hij den brief toonde,
»geheel zindelijk en niet gekreukt. Maar...."
»Maar wat?... Geef dien brief toch over, jongen. Hoort gij niet?"
»Maar hij is niet voor u bestemd."
Het was alsof vrouw Hansen gemakkelijker kon ademen, na het vernemen van
dat bericht.