Naar het middelpunt der Aarde (geïllustreerd)

Kids, Technology, Fiction, Science Fiction, Teen, Fiction & Literature, Classics
Cover of the book Naar het middelpunt der Aarde (geïllustreerd) by Jules Verne, Consumer Oriented Ebooks Publisher
View on Amazon View on AbeBooks View on Kobo View on B.Depository View on eBay View on Walmart
Author: Jules Verne ISBN: 1230000835527
Publisher: Consumer Oriented Ebooks Publisher Publication: December 9, 2015
Imprint: Language: Dutch
Author: Jules Verne
ISBN: 1230000835527
Publisher: Consumer Oriented Ebooks Publisher
Publication: December 9, 2015
Imprint:
Language: Dutch

Op Zondag, den 25sten Mei 1863, keerde mijn oom, professor Lidenbrock,
haastig terug naar zijn huisje No 19 van de Koningstraat, eene der
oudste straten van de oude wijk te Hamburg.

De goede Martha zou bijna gedacht hebben veel te laat te zijn, want
het middageten was nauwelijks aan de kook op het fornuis in de keuken.

"Goed," zeide ik bij mij zelven, "als hij honger heeft, zal mijn oom,
die de ongeduldigste mensch is, luide jammerkreten aanheffen."

"Is mijnheer Lidenbrock daar reeds!" riep de goede Martha vol
ontsteltenis, terwijl zij de deur der eetzaal op een kier zette.

"Ja, Martha! maar het eten behoeft nog niet klaar te zijn, want het
is nog geen twee uur. De klok der St. Michaelskerk heeft pas half
twee geslagen."

"Waarom komt mijnheer Lidenbrock dan t'huis?"

"Dat zal hij ons wellicht zeggen."

"Daar is hij! Ik maak mij uit de voeten. Mijnheer Axel! gij moet het
hem maar onder het oog brengen." En de goede Martha vluchtte naar
de keuken.

Ik bleef alleen. Maar mijn min of meer besluiteloos karakter gedoogde
niet, dat ik den opvliegendste van alle professoren iets onder het
oog zou brengen. Ik maakte mij dus gereed om voorzichtig naar mijn
bovenkamertje te wijken, toen de huisdeur op hare hengsels knarste,
zware voetstappen de houten trap deden kraken, en de heer des huizes,
de eetzaal doorgaande, terstond zijn studeervertrek binnenstormde.

Maar in dien snellen loop had hij zijn stok met een knop in den vorm
van een notenkraker in een hoek, zijn grooten hoed, tegen de vleug
in opgeborsteld, op de tafel gesmeten, en riep hij zijn neef met een
bulderende stem toe: "Axel, volg mij!"

Ik had nog geen tijd gehad om mij te bewegen, toen de professor
mij reeds op den toon van het levendigste ongeduld toeschreeuwde:
"Hoe is het, zijt gij er nog niet?"

Ik stoof het vertrek van mijn geduchten oom binnen.

Otto Lidenbrock was, ik erken het gaarne, geen kwaad mensch; maar,
als er geene ondenkbare veranderingen plaats hebben, zal hij als een
echte zonderling sterven.

Hij was professor aan het Johannaeum en hield een cursus over
de delfstofkunde, waarbij hij zich geregeld een paar keeren boos
maakte. Niet dat hij er zich over bekommerde of zijne leerlingen zijne
lessen vlijtig bijwoonden, of zij hem oplettend volgden en of zij er
later eenig voordeel van zouden hebben; die beuzelingen verontrustten
hem niet. Hij onderwees "subjectief," zooals de duitsche wijsgeeren het
noemen, voor zich zelven en niet voor anderen. Hij was een baatzuchtig
geleerde, een put van geleerdheid, welker katrol knarste, als men er
iets uit wilde halen. Met een woord, een vrek.

Er zijn in Duitschland eenige professoren van dat slag.

Ongelukkig was mijn oom niet zeer vlug bespraakt, wel niet in den
huiselijken kring, maar toch als hij voor het publiek sprak, en dat
is een lastig gebrek voor een redenaar. Zoo bleef de professor bij
zijne voordrachten in het Johannaeum dikwijls steken; hij worstelde
tegen een weerbarstig woord, dat niet van zijne lippen wilde vloeien,
een van die woorden die tegenstand bieden, opzwellen en zich eindelijk
uiten onder den niet zeer wetenschappelijken vorm van een vloek. Van
daar zijn hevige toorn.

Er komen in de delfstofkunde vele half grieksche, half latijnsche
namen voor, die moeielijk uit te spreken zijn; van die ruwe benamingen,
die de lippen van een dichter pijn zouden doen. Het zij verre van mij
eenig kwaad van die wetenschap te willen zeggen. Maar ten opzichte van
kristalen met zes ruitvormige vlakken van retin-asphalt-harsen, van
gheleniten, van fangasiten, van loodhoudende-molybdaenumzuur zouten,
van manganesium (tungsteenzuur) zouten en van zirconium titanium,
kan zelfs de vlugste tong zich wel eens verspreken.

In de stad was dit vergeeflijke gebrek van mijn oom zeer goed
bekend. Men maakte er misbruik van, men wachtte er op bij gevaarlijke
zinnen, hij werd woedend en men lachte, hetgeen niet beleefd is, zelfs
voor Duitschers. Derhalve was er wel altijd een groote toevloed van
hoorders bij de voorlezingen van Lidenbrock, maar velen woonden ze
daarom getrouw bij om zich te vermaken met den bespottelijken toorn
van den professor.

Niettemin, ik kan het niet genoeg herhalen, was mijn oom een echt
geleerde. Hoewel hij somtijds door al te ruwe behandeling zijne
monsters brak, voegde hij toch bij het genie van den geoloog den
blik van den mineraloog. Met zijn hamer, zijn stalen stift, zijn
kompasnaald, zijn blaaspijp en zijn fleschje salpeterzuur was hij
een zeer sterk man. Op de breuk, het voorkomen, de hardheid, de
smeltbaarheid, den klank, den geur, den smaak van het een of ander
metaal af, rangschikte hij het, zonder aarzelen, onder eene der zes
honderd soorten, die de wetenschap tegenwoordig telt.

De naam van Lidenbrock werd dan ook met eere genoemd op de gymnasien
en in de verschillende maatschappijen des lands. Humphry Davy,
Humboldt, de kapiteins Franklin en Sabine verzuimden niet hem op
hunne doorreis te Hamburg te bezoeken. Becquerel, Ebelmen, Brewster,
Dumas, Milne Edwards, raadpleegden hem gaarne over de belangrijkste
vraagstukken der scheikunde. Deze wetenschap had aan hem zeer schoone
ontdekkingen te danken, en in 1853 was te Leipzig eene verhandeling
over de transcendente kristallographie door professor Otto Lidenbrock
verschenen, een groote foliant met platen, die echter de kosten
niet goedmaakte.

Voeg daar nog bij, dat mijn oom conservator was van het mineralogisch
museum van den heer Struve, gezant van Rusland, eene kostbare
verzameling, die eene europeesche vermaardheid genoot.

Dat was de persoon, die mij ongeduldig aansprak. Stel u een grooten,
mageren man voor, met een ijzeren gestel en met blonde haren, die hem
eer veertig dan vijftig jaar deden schijnen. Zijne groote oogen rolden
onophoudelijk rond achter een ontzaglijken bril; zijn lange, dunne neus
geleek op een scherp lemmet; de booze wereld beweerde zelfs dat hij
magnetisch was en ijzervijlsel aantrok. Louter laster; hij trok slechts
snuif aan, maar, ik wil er niet om liegen, in groote hoeveelheid.

Als ik hier nu nog bijvoeg, dat mijn oom wiskundig berekende schreden
deed van drie voet, en als ik zeg, dat hij onder het loopen zijne
vuisten stijf gesloten hield, het teeken van een onstuimigen aard,
zal men hem genoeg kennen om juist niet bijzonder op zijn gezelschap
gesteld te zijn.

Hij woonde in zijn huisje in de Koningstraat; eene woning half
van hout, half van steen, met een gevelmuur met trappen; zij had
het uitzicht op eene van die bochtige grachten, die zich door de
oudste wijk van Hamburg kronkelen, welke de brand van 1842 gelukkig
gespaard heeft.

View on Amazon View on AbeBooks View on Kobo View on B.Depository View on eBay View on Walmart

Op Zondag, den 25sten Mei 1863, keerde mijn oom, professor Lidenbrock,
haastig terug naar zijn huisje No 19 van de Koningstraat, eene der
oudste straten van de oude wijk te Hamburg.

De goede Martha zou bijna gedacht hebben veel te laat te zijn, want
het middageten was nauwelijks aan de kook op het fornuis in de keuken.

"Goed," zeide ik bij mij zelven, "als hij honger heeft, zal mijn oom,
die de ongeduldigste mensch is, luide jammerkreten aanheffen."

"Is mijnheer Lidenbrock daar reeds!" riep de goede Martha vol
ontsteltenis, terwijl zij de deur der eetzaal op een kier zette.

"Ja, Martha! maar het eten behoeft nog niet klaar te zijn, want het
is nog geen twee uur. De klok der St. Michaelskerk heeft pas half
twee geslagen."

"Waarom komt mijnheer Lidenbrock dan t'huis?"

"Dat zal hij ons wellicht zeggen."

"Daar is hij! Ik maak mij uit de voeten. Mijnheer Axel! gij moet het
hem maar onder het oog brengen." En de goede Martha vluchtte naar
de keuken.

Ik bleef alleen. Maar mijn min of meer besluiteloos karakter gedoogde
niet, dat ik den opvliegendste van alle professoren iets onder het
oog zou brengen. Ik maakte mij dus gereed om voorzichtig naar mijn
bovenkamertje te wijken, toen de huisdeur op hare hengsels knarste,
zware voetstappen de houten trap deden kraken, en de heer des huizes,
de eetzaal doorgaande, terstond zijn studeervertrek binnenstormde.

Maar in dien snellen loop had hij zijn stok met een knop in den vorm
van een notenkraker in een hoek, zijn grooten hoed, tegen de vleug
in opgeborsteld, op de tafel gesmeten, en riep hij zijn neef met een
bulderende stem toe: "Axel, volg mij!"

Ik had nog geen tijd gehad om mij te bewegen, toen de professor
mij reeds op den toon van het levendigste ongeduld toeschreeuwde:
"Hoe is het, zijt gij er nog niet?"

Ik stoof het vertrek van mijn geduchten oom binnen.

Otto Lidenbrock was, ik erken het gaarne, geen kwaad mensch; maar,
als er geene ondenkbare veranderingen plaats hebben, zal hij als een
echte zonderling sterven.

Hij was professor aan het Johannaeum en hield een cursus over
de delfstofkunde, waarbij hij zich geregeld een paar keeren boos
maakte. Niet dat hij er zich over bekommerde of zijne leerlingen zijne
lessen vlijtig bijwoonden, of zij hem oplettend volgden en of zij er
later eenig voordeel van zouden hebben; die beuzelingen verontrustten
hem niet. Hij onderwees "subjectief," zooals de duitsche wijsgeeren het
noemen, voor zich zelven en niet voor anderen. Hij was een baatzuchtig
geleerde, een put van geleerdheid, welker katrol knarste, als men er
iets uit wilde halen. Met een woord, een vrek.

Er zijn in Duitschland eenige professoren van dat slag.

Ongelukkig was mijn oom niet zeer vlug bespraakt, wel niet in den
huiselijken kring, maar toch als hij voor het publiek sprak, en dat
is een lastig gebrek voor een redenaar. Zoo bleef de professor bij
zijne voordrachten in het Johannaeum dikwijls steken; hij worstelde
tegen een weerbarstig woord, dat niet van zijne lippen wilde vloeien,
een van die woorden die tegenstand bieden, opzwellen en zich eindelijk
uiten onder den niet zeer wetenschappelijken vorm van een vloek. Van
daar zijn hevige toorn.

Er komen in de delfstofkunde vele half grieksche, half latijnsche
namen voor, die moeielijk uit te spreken zijn; van die ruwe benamingen,
die de lippen van een dichter pijn zouden doen. Het zij verre van mij
eenig kwaad van die wetenschap te willen zeggen. Maar ten opzichte van
kristalen met zes ruitvormige vlakken van retin-asphalt-harsen, van
gheleniten, van fangasiten, van loodhoudende-molybdaenumzuur zouten,
van manganesium (tungsteenzuur) zouten en van zirconium titanium,
kan zelfs de vlugste tong zich wel eens verspreken.

In de stad was dit vergeeflijke gebrek van mijn oom zeer goed
bekend. Men maakte er misbruik van, men wachtte er op bij gevaarlijke
zinnen, hij werd woedend en men lachte, hetgeen niet beleefd is, zelfs
voor Duitschers. Derhalve was er wel altijd een groote toevloed van
hoorders bij de voorlezingen van Lidenbrock, maar velen woonden ze
daarom getrouw bij om zich te vermaken met den bespottelijken toorn
van den professor.

Niettemin, ik kan het niet genoeg herhalen, was mijn oom een echt
geleerde. Hoewel hij somtijds door al te ruwe behandeling zijne
monsters brak, voegde hij toch bij het genie van den geoloog den
blik van den mineraloog. Met zijn hamer, zijn stalen stift, zijn
kompasnaald, zijn blaaspijp en zijn fleschje salpeterzuur was hij
een zeer sterk man. Op de breuk, het voorkomen, de hardheid, de
smeltbaarheid, den klank, den geur, den smaak van het een of ander
metaal af, rangschikte hij het, zonder aarzelen, onder eene der zes
honderd soorten, die de wetenschap tegenwoordig telt.

De naam van Lidenbrock werd dan ook met eere genoemd op de gymnasien
en in de verschillende maatschappijen des lands. Humphry Davy,
Humboldt, de kapiteins Franklin en Sabine verzuimden niet hem op
hunne doorreis te Hamburg te bezoeken. Becquerel, Ebelmen, Brewster,
Dumas, Milne Edwards, raadpleegden hem gaarne over de belangrijkste
vraagstukken der scheikunde. Deze wetenschap had aan hem zeer schoone
ontdekkingen te danken, en in 1853 was te Leipzig eene verhandeling
over de transcendente kristallographie door professor Otto Lidenbrock
verschenen, een groote foliant met platen, die echter de kosten
niet goedmaakte.

Voeg daar nog bij, dat mijn oom conservator was van het mineralogisch
museum van den heer Struve, gezant van Rusland, eene kostbare
verzameling, die eene europeesche vermaardheid genoot.

Dat was de persoon, die mij ongeduldig aansprak. Stel u een grooten,
mageren man voor, met een ijzeren gestel en met blonde haren, die hem
eer veertig dan vijftig jaar deden schijnen. Zijne groote oogen rolden
onophoudelijk rond achter een ontzaglijken bril; zijn lange, dunne neus
geleek op een scherp lemmet; de booze wereld beweerde zelfs dat hij
magnetisch was en ijzervijlsel aantrok. Louter laster; hij trok slechts
snuif aan, maar, ik wil er niet om liegen, in groote hoeveelheid.

Als ik hier nu nog bijvoeg, dat mijn oom wiskundig berekende schreden
deed van drie voet, en als ik zeg, dat hij onder het loopen zijne
vuisten stijf gesloten hield, het teeken van een onstuimigen aard,
zal men hem genoeg kennen om juist niet bijzonder op zijn gezelschap
gesteld te zijn.

Hij woonde in zijn huisje in de Koningstraat; eene woning half
van hout, half van steen, met een gevelmuur met trappen; zij had
het uitzicht op eene van die bochtige grachten, die zich door de
oudste wijk van Hamburg kronkelen, welke de brand van 1842 gelukkig
gespaard heeft.

More books from Consumer Oriented Ebooks Publisher

Cover of the book Cymbeline by Jules Verne
Cover of the book Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen by Jules Verne
Cover of the book Water Witch; Or, the Skimmer of the Seas by Jules Verne
Cover of the book Role Playing Reasoning by Jules Verne
Cover of the book Création et rédemption, deuxième partie by Jules Verne
Cover of the book Enoch Strone by Jules Verne
Cover of the book May Flowers (Annotated & Illustrated) by Jules Verne
Cover of the book Being Really Happy by Jules Verne
Cover of the book Green BeeKeeping by Jules Verne
Cover of the book Mosses from an Old Manse and Other Stories by Jules Verne
Cover of the book Under the Sunset by Jules Verne
Cover of the book What Is Time Management by Jules Verne
Cover of the book Crime and Punishment by Jules Verne
Cover of the book Enquiry Concerning Human Understanding by Jules Verne
Cover of the book Pearl of Orr's Island by Jules Verne
We use our own "cookies" and third party cookies to improve services and to see statistical information. By using this website, you agree to our Privacy Policy