Author: | Anonymous | ISBN: | 1230002046419 |
Publisher: | Books Pub | Publication: | December 13, 2017 |
Imprint: | Language: | English |
Author: | Anonymous |
ISBN: | 1230002046419 |
Publisher: | Books Pub |
Publication: | December 13, 2017 |
Imprint: | |
Language: | English |
In een handschrift, bewaard in de Bibliothèque des Bourgondes te Brussel, zijn ons de drie eenige en daarom kostbare romantische drama's overgeleverd, welke uit de veertiende eeuw tot ons gekomen zijn. Ze heeten abele (d. i. schoone, edele) spelen, in tegenstelling met de daarna opgevoerde ruwe en kunstlooze klucht. Hun taal munt uit door eenvoud, natuur en welluidendheid. Een van die zeldzame stukken behandelt de tragische geschiedenis van Lanseloet en de schoone Sanderijn. Het is ongeveer een honderd jaar ouder dan Elckerlijc—de tijd van het burgerlijke drama met zijn moraliseering en bespiegeling was nog niet aangebroken—en verplaatst ons niet als Den Spieghel der Salicheit in een symbolische maar in een werkelijke, zij het dan ook geïdealiseerde wereld, van ridders en edelvrouwen. De liefde is er het hoofdthema. Zij is bij den jongen ridder Lanseloet even wel gemeend als bij de bekoorlijke Sanderijn, de dienstmaagd zijner moeder; maar in de eerste plaats is, tegenover Sanderijn's zachte genegenheid, zijne liefde een naar bevrediging dringende hartstocht; en hij, die telkens zijn goede bedoelingen bevestigt met een eed op zijn ridderschap, laat zich, louter om „sinen wille” te kunnen doen, door zijn gewetenlooze, uitsluitend door standsbegrip beheerschte moeder verleiden, om eed en eer, zelfs tegen beter weten en voelen in, door snood geweld te schenden (zie blz. 15 en vlgg.).
Sanderijn is de laaggeborene, die door adel van gemoed uitblinkt onder allen, en ook in haren val haar eer onaantastbaar te bewaren weet. Ze heeft meer karakter dan haar zwakke minnaar; ze is zacht maar beslist, niet onnoozel maar toch argeloos; nederig en bescheiden, of hoog en fier, al naar de omstandigheden dat eischen. Haar voornaamste eigenschap is haar zelf-respekt, haar fijn ontwikkeld eergevoel: Meer dan de daad heeft haar Lanseloet's smadelijk woord gekrenkt ic hebbe uus genoeg, Sanderijn, „ic ben uus nu sat, ende van herten also mat, al haddic VII baken gheten”; en later, in haar ballingschap, volgt ze den vreemden ridder niet als vrouw, vóór ze hem, op even kiesche als dichterlijke wijze (in die keurige beeldspraak van den bloeienden boom die door een edelen valk van ééne bloesem wordt beroofd), haar toestand heeft doen gissen. Naar Lanseloet is het stuk genoemd, en niet Sanderijn, maar de eerst door zijn lust, later door wanhoop en wroeging verbijsterde Lanseloet is de tragische figuur. De gehoorzame zoon van vroeger durft nu zijn moeder en gansch zijn adellijke maagschap te trotseeren om Sanderijn toch maar tot zijn vrouw te mogen maken, en hij sterft, als zijn welmeenende kamerheer Reinout, voor bloedige veete beducht, hem het verzonnen bericht van Sanderijn's dood heeft meegedeeld.
In een handschrift, bewaard in de Bibliothèque des Bourgondes te Brussel, zijn ons de drie eenige en daarom kostbare romantische drama's overgeleverd, welke uit de veertiende eeuw tot ons gekomen zijn. Ze heeten abele (d. i. schoone, edele) spelen, in tegenstelling met de daarna opgevoerde ruwe en kunstlooze klucht. Hun taal munt uit door eenvoud, natuur en welluidendheid. Een van die zeldzame stukken behandelt de tragische geschiedenis van Lanseloet en de schoone Sanderijn. Het is ongeveer een honderd jaar ouder dan Elckerlijc—de tijd van het burgerlijke drama met zijn moraliseering en bespiegeling was nog niet aangebroken—en verplaatst ons niet als Den Spieghel der Salicheit in een symbolische maar in een werkelijke, zij het dan ook geïdealiseerde wereld, van ridders en edelvrouwen. De liefde is er het hoofdthema. Zij is bij den jongen ridder Lanseloet even wel gemeend als bij de bekoorlijke Sanderijn, de dienstmaagd zijner moeder; maar in de eerste plaats is, tegenover Sanderijn's zachte genegenheid, zijne liefde een naar bevrediging dringende hartstocht; en hij, die telkens zijn goede bedoelingen bevestigt met een eed op zijn ridderschap, laat zich, louter om „sinen wille” te kunnen doen, door zijn gewetenlooze, uitsluitend door standsbegrip beheerschte moeder verleiden, om eed en eer, zelfs tegen beter weten en voelen in, door snood geweld te schenden (zie blz. 15 en vlgg.).
Sanderijn is de laaggeborene, die door adel van gemoed uitblinkt onder allen, en ook in haren val haar eer onaantastbaar te bewaren weet. Ze heeft meer karakter dan haar zwakke minnaar; ze is zacht maar beslist, niet onnoozel maar toch argeloos; nederig en bescheiden, of hoog en fier, al naar de omstandigheden dat eischen. Haar voornaamste eigenschap is haar zelf-respekt, haar fijn ontwikkeld eergevoel: Meer dan de daad heeft haar Lanseloet's smadelijk woord gekrenkt ic hebbe uus genoeg, Sanderijn, „ic ben uus nu sat, ende van herten also mat, al haddic VII baken gheten”; en later, in haar ballingschap, volgt ze den vreemden ridder niet als vrouw, vóór ze hem, op even kiesche als dichterlijke wijze (in die keurige beeldspraak van den bloeienden boom die door een edelen valk van ééne bloesem wordt beroofd), haar toestand heeft doen gissen. Naar Lanseloet is het stuk genoemd, en niet Sanderijn, maar de eerst door zijn lust, later door wanhoop en wroeging verbijsterde Lanseloet is de tragische figuur. De gehoorzame zoon van vroeger durft nu zijn moeder en gansch zijn adellijke maagschap te trotseeren om Sanderijn toch maar tot zijn vrouw te mogen maken, en hij sterft, als zijn welmeenende kamerheer Reinout, voor bloedige veete beducht, hem het verzonnen bericht van Sanderijn's dood heeft meegedeeld.